Er blijft hoger beroep mogelijk tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens een nieuw strafbaar feit, ook al staat dat niet meer expliciet in de (nieuwe) wet USB. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld naar aanleiding van een vordering tot cassatie in het belang van de wet tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland.
In de (nieuwe) wet USB staat in tegenstelling tot de oude wet niet meer expliciet dat er hoger beroep mogelijk is tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank Gelderland heeft daarom, net als veel andere rechters in het land, geoordeeld dat die beslissing daardoor meteen definitief is. Die beslissing blijft volgens de rechtbank in stand ook al wordt een verdachte later in hoger beroep van de nieuwe strafbare feiten alsnog vrijgesproken. Dit zou erop neerkomen dat de verdachte de eerdere voorwaardelijke straf dan heeft of zal moeten ondergaan, terwijl hij (uiteindelijk) niet voor een nieuw strafbaar feit wordt veroordeeld en daarmee de algemene voorwaarde dan toch niet heeft overtreden.
De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat de mogelijkheid van hoger beroep tegen het vonnis waar de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens een nieuw strafbaar feit deel van uitmaakt, niet is afgeschaft. De (nieuwe) wet USB heeft namelijk twee al bestaande artikelen – artikel 361a en artikel 407 – uit het Wetboek van Strafvordering (Sv) ongewijzigd gelaten. Het zijn deze twee artikelen die bepalen dat, wanneer de rechter oordeelt over het nieuwe strafbare feit, in het vonnis ook de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging wordt opgenomen en dat als hoger beroep tegen dat vonnis wordt ingesteld, door het gerechtshof opnieuw wordt beslist over die vordering. Er blijft daardoor hoger beroep mogelijk tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens een nieuw strafbaar feit.